De beroemde regel uit het gedicht van Burgon over Petra, ‘een rozerode stad — “half zo oud als de Tijd”‘, roept een verleidelijker beeld op dan het citaat hierboven, maar de waarheid ligt zoals gewoonlijk ergens in het midden. De meedogenloze woestijn vormt het buitengewone decor van een van de mooiste en elegantste bouwwerken uit de oudheid.
Deze afgelegen hoek in de woestijn van zuidelijk Jordanië kwam tot bloei dankzij de handel in wierook. Kameelkaravanen uit Jemen, dat bijna 1600 km zuidelijker lag, vervoerden de wierook die werd gebrand op de altaren in Perzië, Griekenland en Rome. De Nabatanen beheersten het noordelijke deel van de route. In hun hoofdstad, Petra, sloegen veel karavanen of naar Gaza, Egypte en de Middellandse Zee in het westen. Sommige trokken verder naar Syrie in het noorden en andere gingen naar het oosten. Wierook kon door niets anders worden vervangen, zodat de kooplieden konden vragen wat ze wilden. Hetzelfde gold voor de tolheffers door wier gebied ze reisden. Tussen 400 v. Chr. en 100 na Chr. werden de heersers van Petra ongelooflijk rijk. Een deel van hun geld gebruikten ze om schitterende gebouwen en monumenten neer te zetten.
Huizen voor de doden
De Nabatanen van Petra hadden hun doden altijd al in de zandstenen rotsformaties rond de stad begraven. Er zijn honderden van deze graven. Vele zijn gewoon in de rotsen uitgehouwen kamers, maar andere zijn prestigieuzer. Het gesteente was zacht en makkelijk te bewerken, zodat het niet moeilijk was om een graf een bescheiden omlijsting te geven. Deze bescheidenheid maakte later plaats voor opzichtige overvloed. De koninklijke graven van Petra (of er echt koningen begraven liggen, is niet bekend) waren meer dan kamers voor de doden. De nieuwste en opvallendste modes uit wereldsteden als Alexandrië werden door de Nabataanse steenhouwers nagemaakt, aangepast of verder uitgewerkt. Hun stijl, met zijn prominente urnen en onderbroken timpanen, is een eclectische mengeling van plaatselijke en uitheemse kenmerken, een soort equivalent van de zeventiende-eeuwse barok.
Dit was een soort omgekeerd bouwen: er hoefden geen muren en zuilen te worden neergezet, aangezien die al in de vorm van vast gesteente bestonden, maar de ruimten ertussen moesten worden weggehakt. Eerst werd een geschikt stuk rots vlak gemaakt en daarna werd de gevel van boven naar onderen uitgehakt. Er werden waarschijnlijk loshangende schietloden gebruikt om te kijken of de voorkant wel recht werd. Ook smalle watergeulen, die na de bouw werden verwijderd, kunnen hierbij hebben geholpen. Naast sommige graven zijn gaten in de rotswand zichtbaar, waarin mogelijk de steigers voor de steenhouwers waren bevestigd. Voordat de steenhouwers binnen in de graven begonnen te hakken, moest alles zorgvuldig zijn berekend: een instortend stuk rots kon namelijk fataal zijn. Het uiteindelijke resultaat was wel veel duurzamer dan een vrijstaand gebouw.
De kamers achter de voorgevels zijn naar verhouding klein: er is een buitenste kamer, soms met een in steen uitgehakte bank, terwijl de grafkamer doorgaans in de wand hierachter is uitgehakt. De voorgevels van de graven, die nagenoeg onverwoestbaar zijn, nemen na eeuwen vol verwaarlozing, aardbevingen, erosie en incidenteel vandalisme nog steeds een opvallende plaats in het landschap in. Ze geven een authentieker en vollediger beeld van de architectuur uit de eerste eeuw dan alles wat er nog in Alexandria zelf is overgebleven.
De verfijnde versieringen op de voorgevels waren waarschijnlijk het werk van plaatselijke steenhouwers. Uit merktekens op de graven in Madain Salih, een andere Nabataanse vindplaats, valt op te maken dat steenhouwers gewoonlijk zo’n 25 jaar werkten. Slaven hakten waarschijnlijk het gesteente weg, wat veel zwaarder werk was.
De`rozerode’ stad
Ooit waren deze graven bedekt met pleisterwerk, gemaakt van vermalen kalksteen en zand, en bont beschilderd. Wind en zand hebben het pleisterwerk weggeschuurd, zodat de naakte rots zichtbaar is. De schitterende kleuren van de rotsen, die in het zonlicht voortdurend veranderen, brengen de graven tot leven op een manier die de makers nooit hebben bedoeld. ‘Verse zwarte bessen’, schrijft J. Taylor, ‘zwartebessenijs, perzik, abrikoos, moerbei, saffraan, rauw vices, karnemelk en karamel.’
Petra verloor zijn onafhankelijkheid in 106 na Chr. en werd toen deel van de keizerlijke provincie Arabia. Een van de laatste grote graven in Petra werd gebouwd voor een Romeinse gouverneur, en in 446 na Chr. werd het Urngraf omgebouwd tot kerk. De wierookroute door de woestijn had aan betekenis ingeboet, omdat het vervoer nu per schip door de Rode Zee ging. Het werd steeds moeilijker om in de woestijn te leven. Uiteindelijk begonnen de graven te vervallen en werden de standbeelden beschadigd. De rotskamers voor de doden werden schuilplaatsen voor de herders.